EVERY MILE A THRILL * Episode 14

In deze episode van Aad Samwel’s reis over het dak van de wereld in de seventies wordt het steeds spannender als het gaat om enerzijds zijn gezondheid en anderzijds de oorlog om hen heen.

Onderweg naar de grens zien we dat de moesson hier al flink huisgehouden heeft, sommige dorpen zijn bedolven onder modderlawines die met de rivieren zijn meegekomen. Zelf komen we toch meestal droog de dag door – tot nu toe. De grenspost naar Pakistan levert niet teveel problemen op, ons zakenpaspoort staat nu al zo vol stempels en beschrijvingen wat we allemaal tijdelijk invoeren in al die landen dat het moeilijk wordt om nog plek te vinden voor nóg meer stempels. We weten nu waar we moeten overnachten onderweg omdat dit stuk route hetzelfde is als de heenweg, er is gewoon geen andere weg hier. We slapen op een veldje buiten Islamabad, ik lig echter niet lekker en verplaats de tent maar weer omdat er elke keer stenen onder het gras lijken te liggen en we altijd zonder slaapmatjes of luchtbedden slapen.

Na 2 keer opbreken ben ik dat wel zat, controleer het veldje nu goed maar het helpt niks. Na een paar uur kom ik er achter dat de pijn komt doordat m’n botten van heupen en ribben toch wel ver uitsteken. Ik ben ook wel erg veel afgevallen, ben nu al een week of vier aan de poeperij en de energie begint wel op te raken. Ik weet dat er in Kabul een ziekenhuis is met wat Amerikaanse artsen en besluit om daar toch maar heen te rijden en te zien wat er daar aan te doen is

Zijn we de eersten?

Op weg naar de Afghaanse grens wordt ik toch wel erg ziek onderweg. Ik moet regelmatig een kwartier gaan liggen omdat het niet meer gaat, we moeten de Khyber-pas nog over en heb het zwaar. De motor geeft gelukkig geen problemen, ik heb al een tijd geen onderhoud meer gepleegd omdat ik me zo uitgeput voel en hoop maar dat het goed gaat. Waar ik zo ziek van ben weet ik nog steeds niet. Ik heb geen eieren gebakken in motorolie zoals Max Reisch en zijn kompaan deden toen ze als eersten op een motor India probeerden te bereiken in 1933 op een Puch 250 CC. Of eigenlijk waren ze niet de eersten, maar de eersten die het er levend vanaf gebracht hebben.

Een paar maanden hiervoor was Walter Ton uit Hannover gevonden in de desert vlak onder Aghanistan. Als je motor het daar begeeft is het einde verhaal. Reich en zijn kompaan hebben het overleefd tot aan Bombay toe, daar zijn ze teruggevaren. Ik bedenk me dat mijn motor maar 9 jaar jonger is dan die van Herbert en als je leest hoeveel panne die hebben gehad dan ben ik toch wel heel blij met m’n betrouwbare Harley, zeker nu ik zelf in de stront zit. Tot nu toe nog nooit gehoord dat iemand op de motor heen en weer gereden is naar India of Nepal, dus wie weet zijn we de eersten.

De klim naar de Khyberpass

Wapens kopen

Ik raap nog wat restjes energie bij elkaar en we beginnen aan de klim van de Khyber-pas. Hier en daar schiet Kitty nog wel  een filmpje vanuit het zijspan, het  is ongelofelijk ruig terrein hier met roversbenden en ander gespuis op de weg. We worden in zoverre gemonitord dat we weer een formuliertje moeten invullen onder aan de pas en als we over 12 uur niet boven zijn dan gaan ze ons zoeken. De grens boven op de pas is wel een rommeltje, een grote bazaar eigenlijk met voornamelijk wapenverkoop. Ik wil weer niks kopen ondanks de verhalen dat het nu echt heel gevaarlijk is en we écht een wapen nodig hebben.

Met ons visum mogen we gelukkig toch het land in ondanks de burgeroorlog en we dalen zo snel als mogelijk af naar Jallalabad om een bed te zoeken want ik ben doodop. In deze echt Afghaanse provinciestad zit net iedereen in het theehuis qat te kauwen. Als ze je minachten spuwen ze het rode sap net 2 centimeter naast je voeten. Erop spuwen durven ze ook niet want ze weten natuurlijk niet zeker of ik bewapend ben. Zolang ik op mijn groene monster legerharley rijd hebben ze wel ontzag, die heeft toch meer potentie dan een kameel, maar op straat is het maar zozo met het respect. We vinden weer een niet al te fris onderkomen voor de nacht,  kamperen kan echt niet hier want er is geen veilige plek in de buurt.

Dringend een dokter nodig

De volgende dag direct door naar Kabul want ik moet dringend een dokter hebben, het gaat niet goed. Ik worstel me door de dag en de kilometers over hobbelwegen en kleine ongemakken en doodziek bereiken we de stadspoort van Kabul  zonde nog veel van de oorlog gemerkt te hebben. Als we  het centrum van Kabul naderen zien we hier en daar een barricade, er staan een paar tanks opgesteld, hier en daar wat uitgebrande tanks en andere voertuigen en het is wel erg stil op straat. Het hippiehotel in Kabul vinden we zonder problemen, vorig jaar stond het nog vol met tenten en hippiebusjes maar nu zijn we bijna de enigen.

Avondklok

We weten dat er nog een paar Nederlanders moeten zijn en die vinden we na wat omzwervingen door de stad. Hier worden we bijgepraat over de toestand en die is niet best. Er is een avondklok, iedereen die na 10 uur op straat loopt kan zonder pardon afgeknald worden door de sluipschutters die op de hoge heuvelpunten direct buiten de stad positie hebben ingenomen. Op dit moment is het weer even rustig maar de afgelopen weken zijn er flinke gevechten geweest .

De volgende ochtend direct naar het ziekenhuis, er is nog maar één  (Amerikaanse) arts over die Engels spreekt, de rest is naar huis wegens de gevaarlijke toestand hier. Hij onderzoekt me, neemt wat monsters en we moeten terugkomen de volgende dag. We slapen tot het volgende bezoek en horen dan dat we allebei vegetatieve giardiasis hebben, een niet zo vriendelijk parasiet. Waarschijnlijk al opgelopen in Nepal bij Jack en Susan in Pokhara door hun geïnfecteerde watertank. De arts schrijft medicijnen voor en zegt dat het beslist noodzakelijk is om op hoogtestage te gaan in de bergen omdat we hier beneden in de hete stoffige woestijn nooit beter zullen worden.

Richting Iran

In Kabul heerst al jaren de gevreesde “Kabul Shit”, die veroorzaakt wordt doordat de arme bevolking in open gootjes zijn behoefte doet in de buitenwijken. In dit droge klimaat vergaat dat snel tot stof en doordat het elke avond waait vliegen de bacteriën door de hele stad. Dat is wel een probleem want we willen er niet nog een infectie bijhebben daarom pakken we na een dag rust toch de bezittingen in vertrekken naar het noorden richting Bamian en Bandiamir en zullen daar zien of we binnendoor naar Herat kunnen doorrijden in de richting van Iran.

In Bamian bezoeken we de gigantische Boeddhabeelden en de rotswoningen van de monniken die uitgehouwen zijn in de rotsen, verder liggen we maar in ons hutje want we zijn behoorlijk ziek nu. Na een paar dagen verder doorgereisd naar Bandiamir met de wonderschone bergmeren met azuurblauw water en frisse berglucht. We vertoeven dagen aan het frisse water hier, ontmoetten gastvrije nomaden en een Nederlandse arts die in Pakistan gestationeerd. Hij is hier omdat hij twee Nederlandse meisjes moet afleggen en vervoeren die 6 dagen geleden vermoord zijn omdat ze (te) naakt aan het zwemmen waren in een van de meren hier. Een bizar verhaal, de man is er ook helemaal stuk van. De mores zijn hier inderdaad wel anders, de vrouwen zijn geheel bedekt, op die van sommige trekkende nomadenstammen na en je moet je dus aan dat soort voorschriften houden.

 

Terug naar het ziekenhuis

Na een dag of 5 knappen we toch op, we krijgen weer nieuwe energie en plannen de volgende etappe. Na rondvraag hier en daar keren we terug naar Kabul, want de andere (onverharde) weg naar Herat is onberijdbaar, er zijn bruggen opgeblazen en de oorlog woedt nog flink in het binnenland. Terug in de stad na een dag reizen met veel controles vinden we nog twee Nederlanders maar die hebben ook niet veel nieuws, ik ga maar weer op controlebezoek in het ziekenhuis om van de Amerikaan wat wijzer te worden. Ik voel me een stuk beter maar ben wel erg verzwakt en de arts vertelt me dat de gevolgen nog wel een jaar te merken zullen zijn door de toxinen die de bacterie heeft achtergelaten. Met nog een berg pillen en advies blijven we nog een paar dagen hier om verder aan te sterken en met de paar buitenlanders die er zijn wat bij te kletsen. ‘s Avonds sluipen we langs de huizen terug naar ons tentje want we zijn elke avond te laat terug. De kogels fluiten ons gelukkig  net niet om de oren maar in het noorden van de stad is het vaak nog raak, daar zit een verzetshaard die stand weet te houden. We hebben eigenlijk nog geen echt idee wat voor oorlog het is en wie tegen wie vecht en de mensen die we spreken vertellen ook allemaal een ander verhaal. Het is wel luguber, ik bedek mijn Amerikaanse opschriften op de motor met wat plakband en witkalk voor de volgende etappes want we hebben geen idee hoe het er verder in het land uitziet. Uiteindelijk wordt de motor na controle en een bandenwissel weer opgetast met onze aardse bezittingen en we gaan op weg naar Kandahar in het zuiden.

De lokale warlords maken zich op voor de strijd

Er is nog minder verkeer dan een jaar geleden, we komen alleen wat karavanen tegen die langs de weg voorbijtrekken en in Gazni stoppen we weer om te tanken. Ook daar ziet het er troosteloos uit, niemand weet wat er staat te gebeuren, de lokale warlords maken zich op voor weer een andere buitenlandse grootmacht die hier zijn macht en/of invloed wil uitbreiden. Dit is nog nooit gelukt, Alexander de Grote, de Engelsen, Perzen en Indiërs hebben het eerder geprobeerd maar niemand weet stand te houden hier.

Na het startritueel draait de motor weer lekker zijn toeren, alles wat al afgebroken geweest is, zit nu driedubbel vast gelast en na een dag stofhappen op een redelijk mooi door de Amerikanen aangelegd stuk asfalt van 500 kilometer bereiken we zonder problemen Kandahar. Er is wel een militaire controlepost voor de stad, maar de in zwaar vergane uniformen geklede soldaten hebben geen idee wat ze aan moeten met een Amerikaanse oorlogsmachine uit 1942 met een soort hippiestel inclusief Sikh armband erop en na een flink aantal keren nee schudden, wat hier ja betekent moeten we doorrijden. We slapen weer in de tuin van het hotel, rusten een dagje uit en vertrekken naar Herat. Ons doorreisvisum is allang verlopen maar zolang we niet aangehouden worden is er geen probleem. We willen nu toch wel snel naar Iran, dat is een stuk moderner en als de gezondheid het toch helemaal laat afweten kunnen we beter daar zijn dan in dit middeleeuwse land. De weg naar Herat is aangelegd door de Russen, van die fijne betonplaten die door de hete zon opgedroogd zijn met van die prettige ribbels elke 3 meter. Ik moet mijn woestijnsjaal weer gebruiken als niergordel want het is niet te doen zonder, mijn nieren wandelen mee op het ritme van de betonrichels en dat is zeer pijnlijk.

Men wil niets met buitenlanders te maken hebben

Na een heel lange dag rijden zien we de poort  in de muur van de vestingstad Herat opdoemen in de verte. Buiten de poort links en rechts wat kampementen van nomaden met grote geitenharen tenten en veel kamelen die de stad niet in mogen. We worden gelukkig toegelaten deze keer zonder problemen en zoeken direct een logement. Dat valt niet mee, alles zit vol omdat wegens de oorlog iedereen op drift is en er concentraties zijn van diverse groeperingen die bij elkaar komen om de strategie te plannen. Althans dat wordt ons verteld door weer een bankdirecteur die bereid is om een traveler check om te wisselen voor Afghanies. Hij regelt ook een onderkomen uiteindelijk omdat we er zelf niet uitkomen. De taal niet spreken is voor het eerst echt lastig omdat iedereen wantrouwig is hier en niks met buitenlanders te maken willen hebben in deze onzekere tijden. Bij het eten op een bovenverdieping-etablissement met veel waterpijpen en summier eten komen we Kees tegen met zijn vriendin, die kenden we nog niet. We besluiten om de volgende dag samen naar Iran te rijden, dat lijkt ons wel veiliger. We stappen weer vroeg op ons stalen ros en Kees volgt in zijn busje.