Bwåáaàp over de Autobahn.

Sinds de lock down verlang ik intens naar de vrijheid van een motorvakantie. Zelfs naar die ene vakantie waarvan de terugreis anders verliep dan gepland.

Je hebt van die motorreizen die je je herinnert vanwege het slechte weer. Ik herinner me er eentje vanwege het mooie weer. De zomer van 2018 was in Duitsland de warmste die ze ooit hebben gemeten. Ik kwam dat jaar terug uit de Alpen met een temperatuur van 40 graden. Dat was op zich al een helse rit. Maar mij overkwam ook nog iets anders.

Milkshake

Omdat ik zelf niet van kevlar ben gemaakt, durfde ik mijn motorjas niet uit te doen. Als ik op mijn tank ging liggen, kreeg ik een beetje verkoeling van de wind die via mijn kraag over mijn rug door mijn jas ging. Zo reed ik van MacDonalds naar MacDonalds, want daar kon je onder het genot van een airco een ijskoude Milkshake nuttigen.

Bij Sankt Goar was de rek eruit en besloot ik te stoppen. Op een smalle groenstrook langs de Rijn vond ik een camping met rijen campers met senioren die op ligstoelen naar de Lorelei lagen te staren. Daartussendoor waggelden honderden ganzen. Waar ik mijn tentje ook wilde opzetten, overal lag ganzenpoep. Ronduit smerig. Maar verder reizen zag ik ook niet zitten. Na lang zoeken naar een schoon plekje gaf ik het op en zette midden in de ganzenstront mijn tentje op.

Mijn motortentje is piepklein. Ik pas er precies in, maar er is dan geen plaats meer voor een waterflesje. Dus dat legde ik buiten de rits zodat ik het makkelijk kon pakken in de bloedhete nacht.

A61 – Stau!

De volgende ochtend besloot ik vanwege de hitte de omweg via de Moezel te schrappen en rechtstreeks terug naar Nederland te rijden. Ik nam een ferme slok water en vertrok. Op de A61 liep het vast. Duitsers worden vervelend als je met de motor tussen de file doorrijdt, dus moest ik aansluiten. De temperatuur van het asfalt, opgeteld bij de hitte van het motorblok en de luchttemperatuur moet ver boven de veertig graden zijn geweest.

Ik voelde me naar worden.

Natuurlijk had er een lampje moeten gaan branden toen ik uit mijn flesje dronk en die muffe smaak proefde. Maar alle alarmbellen gingen pas af toen er een snerpende pijn door mijn darmen ging en ik weer dubbel lag op mijn tank. Niet van het lachen en ook niet voor de rijwind.

Poort naar de hel

Tergend langzaam kropen de kilometers voorbij en ik kreeg visioenen van een vette broekvoering en volgescheten motorlaarzen. Maar als de nood het hoogst is, is redding nabij. Nog nooit was ik zo blij met zo’n naar pis stinkend betonnen hol met zo’n roestvrijstalen trechter die meer doet denken aan de poort naar de hel dan aan een toilet. Met trillende vingers wist ik net op tijd de sluiting van mijn motorbroek te openen en toen ging ik van bwåáaàp langs de Autobahn.

De poort naar de hel

Zo reed ik via Bergheim ( bwåáaàp) en Venlo (bwåáaàp in een wegrestaurant) terug naar Krimpen. De ergste momenten beleefde ik voor de Algerabrug. Die heeft sowieso de akelige gewoonte om op ongelegen momenten open te gaan, maar deze keer kwam het wel heel beroerd uit…..

Ik weet niet of het psychisch is, maar de aanblik van mijn eigen voordeur was de druppel die de emmer deed overlopen. Ik haalde mijn eigen toilet dus net niet….

Tip van een deskundige!

De moraal van dit verhaal: gooi een gebruikt PET-flesje weg. Door het gebruik ontstaan er kleine scheurtjes in het plastic waardoor schadelijke bacteriën zich makkelijk kunnen nestelen in het flesje. Leg je het vervolgens bij veertig graden een nachtje in de ganzenpoep, dan verloopt je reis totaal anders dan gepland.